Gaan bomen in het boerenland onze landbouw redden?

Dit artikel schreef ik voor en is gepubliceerd op Oneworld.nl, 19 februari 2020.

Veeteelt, bos- en landbouw voortaan allemaal op hetzelfde stuk grond. Wordt dat ons toekomstbeeld? Gaat agroforestry, ofwel bomen in het boerenland, ons klimaat, de biodiversiteit en de boeren redden?

We moeten in Nederland toe naar meer bomen in ons land. Dat schrijft het Klimaatakkoord voor. Tegelijkertijd moet onze landbouw duurzamer. Er moet meer kringlooplandbouw komen, schreef minister Schouten van Landbouw al in 2018, om ‘de toekomst van onze voedselvoorziening veilig te stellen’. Volgens sommige landbouwexperts zou ‘agroforestry’ – een vorm van kringlooplandbouw (zie kader) – daarom de landbouw van de toekomst kunnen zijn. Boeren met bomen dus. Kippen die in het bos scharrelen en granen die tussen de populieren groeien. Agroforestry kennen we uit Zuid-Europa, Afrika, Zuid-Amerika en Azië. Maar Nederland? Slechts een handjevol boeren is er hier al mee bezig. Bosbouw, landbouw en veeteelt op één akker: kan het werken in ons land?

Boeren met bomen: wat is agroforestry?
In Zuid-Amerika, Afrika, Azië en Zuid-Europa is het heel normaal om rijen bomen tussen landbouwgewassen te planten, om en om in stroken. Sterker nog: koffie- en theeplantages renderen dan beter. Bomen gaan verdroging en erosie tegen. Ze zorgen voor schaduw en vergroten de biodiversiteit. Maar, stelt de Argentijnse agro-ecoloog Pablo Tittonell, die agroforestry op drie continenten onderzocht, het begint met de definitie. “Wat zien we als agroforestry? Agroforestry in Zuid-Amerika kun je niet vergelijken met Nederland. We kunnen niet zomaar het recept kopiëren, we moeten het aanpassen aan de Nederlandse omstandigheden. Maatwerk. Daarvoor is onderzoek en educatie nodig, precies als in andere landen ook is gedaan en nog gebeurt. Uiteindelijk zullen we in Nederland een bredere definitie van agroforestry moeten hanteren.”

Bosboeren

Julia ter Huurne is, samen met haar partner Joris, ‘bosboer’ op boerderij Zuuver in het Twentse Buurse. Hun vierhonderd kippen lopen vrij in het bos. Elke dag verplaatsen ze het mobiele hok waarin de kippen drinken en slapen. “Zo hopen we vossen te misleiden en ziektes te voorkomen. Er wordt er weleens eentje door een buizerd gegrepen, maar doorgaans gaat het goed. Ik observeer de dieren ook goed”, lacht boerin Ter Huurne.
Naast kippen hebben ze twintig varkens, die lekker buiten in de modder rollen. “Ik laat ze ook wel rondjes door het bos lopen, ze zijn dol op eikels.” Het terrein van 3,5 hectare bestaat voor een derde uit bos, de rest is akker, kruidenrijk gras-klaverland en tuinderij.
Ter Huurne zou graag meer bomen willen planten om de drie afzonderlijke bosjes met elkaar te verbinden. “Maar dat doe ik gedoseerd, want het is duur. En mijn vader woont hier nog op het erf, we houden er rekening mee dat het vroeger anders ging. Hij leerde op de landbouwschool dat bos ballast was voor je opbrengst vanwege schaduwwerking en ruimte. Daarom is er veel weggehaald. Wij denken daar nu anders over, maar we gaan niet een hele akker direct omvormen tot bos.”

Is de natuur ermee geholpen?

In landbouw en onderzoekskringen wordt wel gezegd dat agroforestry over vijftien jaar de nieuwe standaard wordt in Nederland. Het levert mogelijk een toekomstgerichte landbouw, met minder bestrijdingsmiddelen. Bomen kunnen namelijk, net als struiken, zorgen voor natuurlijke plaagbestrijding. Verder hebben bomen invloed op de bodem – ze wortelen dieper en breder dan de landbouwgewassen, geven bladafval – , maar welk effect dit precies heeft op de gewasproductie in Nederlandse akkers vraagt nader onderzoek. Verschillende combinaties van bomen en gewassen kunnen elkaar al dan niet versterken door interactie in de bodem. De landbouw in Nederland is relatief divers, wat maakt dat je ook allerlei combinaties van teelten kunt bedenken die mogelijk leiden tot hogere productie, betere voedselkwaliteit en ook het vastleggen van CO2 in de bodem.

Maar wat doet het met de natuur? Ben Koks, ornitholoog, vogelbeschermer en landbouwkenner, heeft er een hard hoofd in dat de natuur ermee geholpen is. “Zie je het voor je dat we bomenrijen aanplanten in de Friese veenweiden? De laatste grutto’s die daar nog zitten vinden dat niet prettig. De denkfout die veel mensen in de natuur- en milieubeweging maken, is dat het meteen ook meer natuurlijke systemen oplevert. Dat is niet altijd zo. Uiteindelijk gaat het er ook om dat we moeten waken om binnen agroforestry-systemen naar maximale productie te streven. Doen we dat wel, dan zal er geen positief effect zijn op biodiversiteit. Daarvan zag ik tal van voorbeelden in Afrika en India, waar de natuur lang niet altijd profiteert van het idee van bomen in landbouw.”

Koks vindt dan ook dat een grote visie ontbreekt. “Als je agroforestry wil testen, dan móet je het ophangen aan een Grote Visie. Met hoofdletters. Die ontbreekt nu volledig. Visies die er liggen zijn vooral economisch gedreven, ze doen te weinig voor natuur en klimaat. De experimenten zijn te kleinschalig. Zoals Boerderij Zuuver in Twente bezig is, is hartstikke mooi en regionaal van belang, maar niet grootschalig uit te voeren. Ga maar eens met agroforestry in een deel van de Veenkoloniën aan de slag, dát is pas een waanzinnige vlakte. Beleidsmakers buigen zich al jaren over deze grootschalige agro-regio, die sociaaleconomisch vrijwel dood is. Daar kun je testen wat voor schaal je nodig hebt om het zowel economisch als voor de natuur te laten renderen.”

Wetten en regels

Maar voordat we bomenrijen tussen de gewassen in boerenland gaan planten, moeten we eerst de wet- en regelgeving aanpassen. “Ons beleid is niet ingesteld op bomen”, weet René van Druenen, oprichter van Agrobosbouw NL. “Nederland loopt achter. Omringende landen hebben specifieke regelgeving voor bomen op landbouwgrond, maar bij ons is de scheiding tussen natuur en landbouw heel strikt. Bomen op landbouwgrond vallen onder ‘natuur’, waardoor een boer niet zomaar bomen aanplant, want dat zorgt voor inkomensverlies (door minder landbouwgrond en dus minder inkomenssteun). Fruit- en notenbomen kunnen wél, die vallen onder landbouw. Bij de WUR doen ze daar onder meer onderzoek naar.”

Keihard werken

Eigenlijk wilde Julia ter Huurne helemaal geen boer worden. Haar vader had het haar altijd ontraden. Hij had een gemengd bedrijf met melkvee, fokzeugen en akkerbouw, en moest noodgedwongen stoppen met zijn bedrijf, omdat er in het Twentse boerenland geen ruimte was om uit te breiden, wat wel noodzakelijk was om het rendabel te houden. Ook Joris, de partner van Julia, kreeg al vroeg in zijn jeugd op het Twentse platteland te horen dat hij beter geen boer kon worden: ‘daar kun je niet van leven’. En toch runnen ze nu samen een boerderij.

De Twentse boerin kreeg een aantal jaren geleden een ongeluk: “Dat heeft mijn hele immuunsysteem overhoop gegooid. Ik kreeg ineens allerlei allergieën, wat maakte dat ik anders naar ons voedsel ging kijken. Als ik op de pakjes in de supermarkt kijk en al die toevoegingen zie! Ik wil weten waar mijn eten vandaan komt en dus begon ik een eigen moestuin.” Ter Huurne werkte toen nog in het onderwijs, maar haar moestuin had al gauw succes. Collega’s wilden groente bij haar kopen. En zo groeide ze met de vraag mee. Twee jaar geleden kon ze haar baan in het onderwijs opzeggen.

Ze verkoopt puur lokaal, via de markt, hun eigen boerderijwinkel en online. “Keihard werken, want we doen de marketing helemaal zelf. Balanceren tussen vraag en aanbod. Soms ook ‘nee’ verkopen, omdat mensen vergeten zijn dat kip een seizoensproduct is. In de winter lopen er geen kippen in het bos. Daarnaast is het pionieren, de kennis is versnipperd. Toen wij op ambachtelijke manier onze eigen kippen wilden slachten, kostte dat ons heel wat uitzoekwerk. Wat mag en wat niet qua regelgeving? En hoe slacht je een kip? Zelfs de poelier wist het niet.”

Kennis nodig

René van Druenen van Agrobosbouw NL beaamt wat Ter Huurne zegt. Agroforestry vraagt een flinke omschakeling in het hoofd van de boer. Vroeger hadden we in Nederland veel gemengde bedrijven, maar die kennis zijn we kwijtgeraakt. Of eigenlijk: de kennis is er nog wel, maar sterk gefragmenteerd. “Wij worden benaderd door akkerbouwers die met agrobosbouw bezig willen, maar ze hebben geen enkele ervaring met vee of fruit. Brede kennis is wel nodig. Dat kan vooral door kennisdeling, waarbij we regionaal moeten gaan werken. Ik zie veel mogelijkheden voor agroforestry, we moeten uitproberen wat past bij bodem en omgeving.”

Cultuur

Naast een gebrek aan kennis en een nog niet aangepaste wet- en regelgeving, zijn er nog meer redenen te noemen waarom we in Nederland slechts circa 1,5 procent landoppervlak in gebruik hebben voor agroforestry, tegenover 8,8 procent in heel Europa: technisch (onze machines zijn nog niet geschikt voor smalle stroken), ecologisch (onze zaden zijn ingesteld op monoculturen) en cultureel. Agro-ecoloog Pablo Tittonell, sinds kort hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen, licht toe: “Enkele jaren geleden is er een enquête gehouden onder Europese boeren met de vraag: wil je agroforestry proberen? In de ons omringende landen kwamen positieve reacties van 40, 50 of soms zelfs 60 procent van de boeren. En Nederland? Slechts 10 procent van de boeren zag het zitten. Het heeft dus ook met cultuur te maken. Nu is het nog niet voor de doorsnee boer in Nederland, maar als we kennis en technologie op orde hebben, kan het iets zijn voor alle boeren.”

Tittonell zag dat het in Zuid-Amerika ook zo ging: “In de jaren ‘80 was minder dan 1 procent bezig met ‘Conservation Agriculture’ en de rest zei ‘crazy’! Nu is het 90 procent in een aantal landen! Dus in twintig tot dertig jaar is dat totaal veranderd. Zodra boeren voordeel zien, dan pakken ze het. En bedenk je dat boeren in Zuid-Amerika geen subsidie krijgen, in tegenstelling tot in Europa. Ik geloof erin dat wij in Europa uiteindelijk ook zonder subsidie kunnen. We moeten héél langzaam veranderen.”