Hoe boer je met liefde voor insecten en vogels?
Dit artikel schreef en fotografeerde ik voor OneWorld.nl, 3 juni 2019
>> Lees ook het boek De man op de dijk, over boeren met liefde voor vogels NAAR DE WEBSHOP >>
Veertig procent van de insecten wereldwijd dreigt uit te sterven. Een van de oorzaken is het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Wat kan op korte termijn gedaan worden om dit terug te dringen? Akkerbouwer Peter Harry Mulder uit Muntendam weet het wel. Mulder, een reguliere – niet-biologische – boer, teelt zijn granen, bieten en aardappels al zes jaar insecticidevrij. Hij leeft van zijn akkerbouw, maar heeft een speciale voorliefde voor vogels en insecten.
Een kaarsrechte bloemenstrook met wapperende margrieten en paarskleurige phacelia (een plant die bijzonder geliefd is bij bijen en hommels) tekent scherp af tegen de bruinrode aardappelakker. Dwars over het land loopt een lijn met hoogspanningsmasten. Onder iedere mast staan wat struikjes. “Met die grond gebeurt anders niks. Ik vond het een mooie oplossing.” Mulder tuurt door zijn verrekijker. In de verte grazen twee reeën en bij de bloemenstrook liggen reeënkeutels. Het zoemt en gonst er. Honingbijen, zweefvliegen en in één blikveld drie verschillende soorten hommels. Een lieveheersbeestje kruipt over de grond.
Zoveel mogelijk insecten
Mulder heeft al jaren geen luizenplaag meer gehad. Vroeger zag een graanperceel weleens helemaal zwart van de luis. Die teelt was dan afgeschreven. Mulder was altijd al voorzichtig met het gebruik van insecticiden, hij gebruikte het alleen bij een plaag en niet preventief. Maar door de berichtgeving over de insectensterfte vond hij dat het anders moest.
“Alles hangt met elkaar samen, ik vind het logisch om als boer te zeggen: we moeten zo min mogelijk insecticiden gebruiken. De bestrijding is alleen maar tegen bladluizen, de rest van de insecten is niet schadelijk. En als je weet dat insecten voer zijn voor vogels, dan vind ik des te meer dat niet alles steriel moet zijn. Nee, liever zoveel mogelijk insecten! Dus ging ik werken aan natuurlijke plaagbestrijding: insecten als gaasvliegen en lieveheersbeestjes eten bladluizen. En die lok je met natuurlijke begroeiing op je akkers. Ik begon met akkerranden van 9 meter, nu zit ik op 21 meter breedte, bij elke akker.” En dat is nog niet alles wat Mulder doet voor de biodiversiteit.
Grauwe klauwier
“Kijk, dit is onze grote trots.” Mulder wijst naar een omheind terreintje aan het einde van de lange veldweg. Uitgestrekte akkers rondom. Vanachter de omheining kijken drie lakenvelderrunderen ons nieuwsgierig aan. Een jubelende veldleeuwerik klinkt vanuit de lucht en bovenin een meidoorn zingt een geelgors. “We hebben veel geelgorzen, grasmussen en blauwborsten hier. In de gewassen broeden gele kwikstaarten en ik heb maar liefst drie paartjes patrijs op mijn land.”
Dit terreintje is er een van de ‘overhoekjes’, die overbleven na de ruilverkaveling in de jaren negentig van de vorige eeuw. Daarbij ruilden boeren stukken grond met de bedoeling het landschap efficiënter in te delen. Dit leidde tot schaalvergroting en een kaler landschap. Percelen werden rechtgetrokken, sloten verlegd en struiken verwijderd. De ‘inefficiënte’ hoekjes die niet binnen dit rechtlijnige landschap pasten, bleven over. Mulder wilde daar wel wat mee, die hoekjes. Niet om landbouw te bedrijven, maar om in te richten voor vogels en insecten.
“Drie jaar geleden begonnen we hier met ‘project grauwe klauwier’. Als de zeldzame grauwe klauwier op je land komt, dan kun je ervan uit gaan dat het goed zit met de grote insecten. En wat denk je? Vorig jaar op 10 juni verscheen hier een grauwe klauwier, na twintig jaar afwezigheid!”
Boer is niet de enige grondgebruiker
Naast de lakenvelders staat een picknickbank en een informatiebord. “Er loopt hier een fietsroute langs”, verklaart Mulder. “Op deze manier informeren wij voorbijgangers over wat wij hier doen.” Mulder en zijn partner Eline Ringelberg zijn initiatiefnemers van de werkgroep Boerenbuitengebied in Muntendam. De werkgroep beheert niet alleen deze overhoekjes, ook hebben ze 15 kilometer aan gemeentebermen onder hun hoede. “Dat doen we tijdelijk, om de gemeente te laten zien hoe je die ecologisch kunt beheren. We hopen dat de gemeente dit op den duur weer zelf oppakt. We hebben in ieder geval al voor elkaar dat ze in die bermen een aantal vakken met struiken hebben beplant.”
De tekst op het informatiepaneel geeft precies de kern weer van Mulders werk: natuurlijke plaagbeheersing via een ‘gebiedsbenadering’. Dit kunnen boeren niet alléén realiseren, ook de overige grondgebruikers moeten hun verantwoordelijkheid nemen voor akkernatuurherstel, vindt hij.
“De landbouw veranderen is een langdurig proces, maar moet je zien wat er buiten mijn landbouwgrond gebeurt. Plant struiken, doe aan ecologisch bermbeheer. Dat is laaghangend fruit: gemeenten, waterschappen en nutsbedrijven kunnen daar meteen morgen mee beginnen! Inventariseer de overhoekjes die er zijn en kijk waar je struweel (vegetatie van struiken van één tot vijf meter hoog, red.) kunt planten. Toen ik de eerste meidoorn plantte, zat er meteen een geelgors in te broeden. Het heeft direct effect. Ook voor insecten is het hartstikke goed: nectar, beschutting en overwinteringsplek. En daar heeft de boer weer profijt van op zijn land.”
Juiste boer
Met al die verhalen over vogels, insecten en struweel zou je bijna vergeten dat hier een akkerbouwer aan het woord is. Toevallig eentje met liefde voor vogels en natuur, maar hij is toch ook een ‘echte boer’, benadrukt hij, terwijl hij bukt om een distel tussen de zomergerst uit te trekken. Hij moet volledig van zijn opbrengsten leven. Mulder heeft 70 hectare land, waarop hij aardappels, zomergerst, wintertarwe, bieten en rogge verbouwt. Vóór de boerderij liggen de akkers op klei, achter heeft hij zand. Dertien procent van zijn bedrijf heeft hij ingericht met natuurlijke begroeiing.
Vanuit het Europese Landbouwbeleid wordt slechts 5 procent ecologie voorgeschreven. De natuurlijke maatregelen van Mulder vallen onder de ‘regeling agrarisch natuurbeheer’: dat betekent dat hij een vergoeding van de overheid krijgt omdat hij op die stukken geen gewassen verbouwt. Deze regeling is een van de landbouwsubsidies die onderdeel zijn van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB). Elk EU-land verdeelt dit op zijn eigen manier. De Nederlandse overheid heeft ervoor gekozen regionale agrarische collectieven in het leven te roepen (bestaande uit boeren) om deze agrarische natuurbeheergelden te verdelen.
Mulder is een gangbare akkerbouwer. Dat wil zeggen: niet biologisch. Hij denkt dat je juist in de gangbare akkerbouw grote stappen kunt maken als het gaat om herstel van bodem en akkernatuur. “De verdeling in de landbouw is nu 95 procent gangbaar en 5 procent biologisch. Qua vraag en aanbod is de biologische markt nu net in balans. Zouden morgen een paar honderd boeren overschakelen op biologisch, dan stijgt het aanbod en daalt de opbrengstprijs.
Ook biologische boeren kunnen niet leven van de wind, kostendekkende prijzen zijn voor alle boeren belangrijk. Dus het beste is om de biologische sector langzaam en in balans te laten doorgroeien, terwijl je ondertussen in de gangbare landbouw werkt aan het terugdringen van bestrijdingsmiddelen en kunstmest. Ik zie op mijn bedrijf en in onze omgeving dat je met eenvoudige maatregelen al grote stappen kunt zetten richting natuurinclusieve landbouw.”
Strokenteelt
En de Groningse akkerbouwer pioniert verder. Hij is dit jaar de eerste gangbare landbouwer in Nederland die gewassen in stroken teelt. Een experiment op twintig hectare met financiële ondersteuning van de provincie Groningen en ervaringsuitwisseling met de WUR. In plaats van twee legt hij maar liefst elf akkers aan op een perceel, volgens het schema: aardappels – braak – aardappels – bieten – aardappels – keverbank – biet – wintertarwe – braak – biet. Uit proeven van de WUR is al gebleken dat deze teelt tot minder ziekten en plagen leidt.
Door de verdeling in stroken verspreiden ziektes zich minder snel en insecten hebben zo meer schuilgelegenheid. Voordeel is ook dat niet alle stroken tegelijk worden bewerkt. Dit is weliswaar voor Nederlandse boeren een noviteit, maar in bijvoorbeeld Polen is dit op veel plekken een heel gewone manier van telen. De verwachting is dat deze afwisseling de biodiversiteit vergroot, meer kansen biedt voor insecten en vogels, en beter is voor de bodem en de weerbaarheid van gewassen.